Constructionele (functioneringsgerichte) gedragstherapie is een andere benadering van psychische klachten. Klachten worden behandeld door het klachtenvrije functioneren te versterken en te verbreden.
Gedragsanalyse
Constructionele gedragstherapie is theoretische gefundeerd op de enorme, wetenschappelijk gefundeerde ‘body of knowlegde’ van de experimentele gedragsanalyse, het resultaat is van bijna een eeuw fundamenteel conditioneringsonderzoek, meestal uitgevoerd in laboratoria. In het bijzonder wordt gebruik gemaakt van kennis over de relatie tussen gedrag en omgeving. Niet de inhoud of de vorm van gedrag, maar de functie van gedrag in het realiseren van welbevinden staat in de constructionele gedragstherapie centraal.
Succesvol gedrag en welbevinden
Gedrag is succesvol als het bijdraagt aan het voortbestaan van het individu. Het brengt iemand in een betere ‘toestand’. Succesvol gedrag draagt dus bij aan ‘welbevinden’. Psychische klachten worden daarentegen juist gekenmerkt door onwelbevinden. De toestand van emotionele of gedragsmatige ‘ontregeling’ en de toestand van ‘welbevinden’ sluiten elkaar dus uit. Door zich te richten op succesvol gedrag, houdt de constructionele gedragstherapie zich rechtstreeks bezig met het voorkomen van psychische klachten.
Gedragsrepertoire
Succesvol gedrag is afhankelijk van eerdere leerervaring en de momentane situatie
Succesvol gedrag wordt geleerd in voortdurende wisselwerking met de omgeving. Door conditioneringsprocessen verwerft iedereen een adaptief gedragsrepertoire. Dit gedragsrepertoire bepaalt met welke situaties iemand wel of niet uit de voeten kan en in welke situaties hij wel of niet er goed aan toe is. Een situatie moet het individu wel gelegenheid bieden voor zijn succesvolle gedrag in de vorm van aanknopingspunten (technisch: discriminatieve stimuli). Zijn die stimuli er niet, dan kan iemand zijn welbevinden niet actief bewaken. De ‘reikwijdte’ van iemands succesvolle gedrag is dus uiteindelijk afhankelijk van zowel eerdere leerervaringen (bepaalt aard en breedte van het gedragsrepertoire) als van de momentane omgeving (verschaft al dan niet passende disciminatieve stimuli).
Functionele verschillen in succesvol gedrag
Met succesvol gedrag bewaakt het individu zijn welbevinden. Inhoudelijk gezien kent dit gedrag vele vormen en kan tussen personen enorm verschillen. Toch heeft al dit inhoudelijk veelvormige gedrag slechts drie functies: verrijking, bevrijding en bescherming.
Verrijking is het resultaat van ‘toenaderingsgedrag’. Het brengt het individu in contact met bestaansbevorderende aspecten van zijn omgeving. Daarentegen bevrijdt het individu zich door middel van ‘ontsnappingsgedrag’ van bestaansbedreigende of belemmerende zaken in zijn omgeving. Bescherming is het gevolg van ‘actief vermijdingsgedrag’ en voorkomt juist de confrontatie met bestaansbedreigende omgevingsaspecten. Dit gebeurt door het realiseren van een veiligheidssignaal, een stimulus die signaleert dat mogelijk ‘onheil’ uit zal blijven.
Toenadering, ontsnapping en actieve vermijding geven dus een verbetering van de persoonlijke toestand, maar doen dat met een ander type gevoel. Toenaderingsgedrag geeft welbevinden in de vorm van ‘plezier, welbehagen, vreugde en genot’. Daarentegen geeft ontsnappingsgedrag bevrijding, een gevoel van ‘opluchting, vrijheid en ruimte’. De beschermingsfunctie van actieve vermijding geeft in de kern ‘gerustheid en veiligheid’ en een gevoel van ‘zelfvertrouwen’ en ‘grip’ op (dreigingen en risico’s in) de situatie.
De waarde van actieve vermijding voor stabiliteit
Hoewel alle drie gedragsfuncties bijdragen aan welbevinden, steekt de beschermingsfunctie er duidelijk boven uit. Vanuit een existentieel oogpunt is veiligheid immers de allerbelangrijkste levensvoorwaarde. Dit geeft een geheel ander licht op actief vermijdingsgedrag dan nu gebruikelijk is. Adaptieve actieve vermijding is gedrag waar niets mis mee is! Integendeel, het vormt de basis van psychische stabiliteit en het gevoel als persoon ‘in orde’ te zijn.
Overigens is actief vermijdingsgedrag als onderdeel van psychische stoornissen zelden succesvol en adaptief.
Dominante Actieve Vermijding
Hoewel actieve vermijding bij iedereen lijkt te prevaleren boven toenadering en ontsnapping, laat het adaptief gedrag van mensen met psychische klachten en emotionele of gedragsmatige ontregeling een specifiek beeld zien. De beschermingsfunctie overheerst in vrijwel absolute zin. Daarbij lijkt dit actieve vermijdingsgedrag consequent gericht te zijn op de dreiging van ‘sociale afwijzing’. Daarnaast is de breedte van het actieve vermijdingsgedrag veelal beperkt. Dit verband tussen adaptief gedrag en psychische ontregeling en klachten werd in de jaren tachtig voor het eerst ontdekt door Beata J. Bakker-de Pree en door haar beschreven in de Theorie van de Dominante Actieve Vermijding (1984, 1987). Op basis van deze observaties ontwikkelde zij de constructionele gedragstherapie.
Haar observaties zijn inmiddels door tientallen gedragstherapeuten onafhankelijk van elkaar bevestigt bij honderden cliënten binnen en buiten de geestelijke gezondheidszorg.
Gedragsbelemmering geeft ontregeling
Als iemand wordt belemmert in actief vermijdingsgedrag, bijvoorbeeld omdat de situatie daarvoor geen kans biedt of omdat iemand verstoord wordt in de beantwoording van dergelijke kansen, kan hij zich niet meer beschermen tegen mogelijk onheil. Als deze dreiging lang duurt of intens is, kan het gevoel van onveiligheid leiden tot emotionele of gedragsmatige ontregeling, het kenmerk van vrijwel alle psychische stoornissen. Mensen ontregelen dan niet door de ‘aanwezigheid’ van stimuli (daadwerkelijk optredend onheil), maar door de ‘afwezigheid’ van stimuli (discriminatieve stimuli en veiligheidsignalen) die met bescherming tegen onheil verbonden zijn. Daarom hebben mensen met psychische klachten vaak ook het gevoel dat de klachten zonder aanwijsbare reden ‘uit de lucht komen vallen’. Iets wat er niet is, valt immers ook niet op, maar heeft wél invloed.
De toestand van ontregeling ontwikkelt zich op kortere of langere termijn leiden tot een psychische stoornis. Deze ontwikkeling varieert echter van persoon tot persoon. Voor deze verschillen is nog geen eenduidige verklaring gevonden. Vermoedelijk spelen aanleg en situationele aspecten een rol.
Een constructionele aanpak
Constructionele gedragstherapie verhelpt de klachten door de belemmeringen voor succesvol gedrag te voorkomen of op te heffen. De behandeling richt zich op situaties en gedrag waarin de cliënt goed uit de voeten kan en waarbij hij geen klachten ervaart. De aanpak is dus‘functioneringsgericht’ en maakt gebruik van ‘gedragsontwikkeling’ en niet van ‘gedragseliminatie’. Daarom wordt de aanpak ‘constructioneel’ genoemd.
Therapie
Een constructionele gedragstherapie wordt uitgevoerd volgens een gedetailleerd protocol van inmiddels tien specifieke behandeltechnieken. Het protocol is onafhankelijk van het type stoornis, omdat de behandeling steeds op het klachtenvrije deel van het functioneren aangrijpt. Er zijn twee behandelprocedures:
– functioneringsversterking: meestal is het voldoende om het bestaande gedragsrepertoire weer te herstellen door gedragsbelemmeringen op te heffen. Dat kan –afhankelijk van het type gedragsbelemmering- veeal al in korte tijd worden gerealiseerd. Vaak is uitbreiding en versterking van het gedragsrepertoire wenselijk om de kans op terugval te verminderen. Dat vraagt gedragsontwikkeling en kost wat meer tijd.
– functioneringsdiversificatie: soms moet het gedragsrepertoire qua gedragsfuncties worden gediversifieerd om stabiele klachtvermindering te realiseren. Gedragsdiversificatie maakt de cliënt ‘meerzijdig’ en vermindert de kwetsbaarheid voor nieuwe gedragsbeperkingen. Functioneringsdiversificatie kan echter tijdrovend zijn, maar geeft een grote weerbaarheid voor gedragsbelemmering, waardoor de kans op recidive aanzienlijk wordt verminderd .
Constructionele gedragstherapie is inmiddels toegepast bij honderden clienten en bij een grote variëteit aan stoornissen. De resultaten zijn veelbelovend, zowel ten aanzien van het analytisch vermogen als ten aanzien van de behandeleffecten en de tevredenheid van patiënten